Vuurvliegjes
Bij nader inzien snap ik niet waarom ik eerdere jaren in de laatste week van juni op de bank bleef zitten. Terwijl daarbuiten vuurvliegjes dansten. Nu weet ik het en kan ik het niet meer on-weten. Dus moeten we het bos in.
Op zondagavond tegen het vallen van de nacht stappen Rob en ik op de fiets. Vuurvliegjes laten zich maar een paar avonden zien. Ze komen uit de grond om te paren. Hun lichtjes schijnen heel kort, als ze zijn uitgegloeid gaan ze snel dood.
We trappen flink door, omdat we hebben gehoord dat er in Berg en Dal een plek is waar we de lichtshow goed kunnen zien. Tot uit het donker een stem klinkt. “Waar gaan we naartoe, heren?”
Een agent houdt ons staande. We mogen niet verder fietsen, de weg is afgesloten want verderop is een ongeluk gebeurd. Ik zeg niet dat ik geen heer ben – ik vermoed dat hij het hoort aan mijn stem – maar vraag of we dan via het bospad mogen. De vuurvliegjes wachten immers niet.
De politieman is lankmoedig: als we beloven het asfalt te mijden, kunnen we door. Maar ik heb een beetje gebluft, want ik ken de route door het bos eigenlijk niet. We verdwalen en mopperen tegen elkaar dat we nu de dansende lampjes gaan missen.
Dan staan we er opeens middenin. Op ons eigen paadje stikt het van de vuurvliegjes. Overal waar we kijken, zien we kleine groene knipperlichtjes. Het is een betoverende voorstelling en we voelen ons euforisch, want deze plek hebben we helemaal zelf ontdekt.
Later in de krant lees ik over het ongeluk en hoe ernstig het was. Terwijl tussen de bomen vuurvliegjes gloeiden voor hun leven, overleed een jongen in het ziekenhuis. Ik denk aan de ontredderde ouders en hoe ze zich voelen. Want ik weet het en kan het nooit meer on-weten.