Spiegel
Ik heb een volslagen onjuist beeld van mezelf. Al zeventien jaar beschouw ik mijzelf als een jonge moeder. En dan niet jong in de zin van jaren, maar als moeder van een jong kind. Als ik in het park een ouder met een wandelwagen zie, groet ik alsof we soortgenoten zijn. Zoals motorrijders altijd even de hand naar elkaar opsteken wanneer ze elkaar passeren (in een vorig leven was ik zelf een motorrijder en dat groeten vond ik altijd heel speciaal, ik hoorde ergens bij).
Van achter Jobs rolstoel knik ik vriendelijk of ik zeg hallo. Ik zie mezelf gespiegeld in de tegemoetkomende moeder. Zij woelt door het haar van het kleintje, net als ik. Vaak wordt er gezongen of met een hoge stem gepraat, dat doe ik ook. Er bungelt een luiertas aan de wagen. Net als Job houdt het kind een knuffelbeest in zijn armen. Wij zijn inwisselbaar, wij ouders die hun nageslacht liefdevol door het park duwen.
Spiegelbeeld
Door de coronapandemie ben ik keihard geconfronteerd met de realiteit. Wat er gebeurde was dit: na zo’n wandelingetje met Job volgde vaak een reeks videocalls voor het werk. Dan kwam ik zelf rechtsboven in beeld. Ik keek naar mijn eigen gezicht en leek in de verste verte niet op de jeugdige ouder die ik zojuist in de buitenlucht had beschouwd als een soortgenoot. Ik zag geen verse mama maar iemand die de moeder van die moeder had kunnen zijn. Compleet met groeven en wallen en futloos haar.
Dat zien die anderen dus elke dag wanneer ze zo vriendelijk terug groeten. Daar loopt een vrouw van middelbare leeftijd. Ze duwt een rolstoel met een bijna volwassen zoon die een pluchen konijn in zijn armen klemt.
Er is zeker sprake van lotsverbondenheid, maar een heel andere dan ik mijzelf had voorgehouden.