Hond
Mijn vriendin zou de wijn meenemen, ik fietste nog even langs de supermarkt voor borrelnootjes. Het werd een vrijmibo (vrijdagmiddagborrel) nieuwe stijl. Stipt om vijf uur troffen we elkaar op de afgesproken plek. Haar hond sprong me vrolijk tegemoet, voor hem was dit bekend terrein. Hij duwde zijn neus tegen mijn bovenbeen, ik streek hem over zijn lieve kop.
De zon scheen uitbundig. We beklommen de grote rots in het midden van het glooiende park dat tegelijkertijd een begraafplaats was. Op het warme gesteente gingen we zitten. “Het zou Italië kunnen zijn”, mijmerde mijn vriendin voor ze de wijn uitschonk in plastic glaasjes. De hond drentelde langs de randen van de rots, ik vond het eng. In gedachten zag ik hem telkens naar beneden kukelen. Dood. Mijn vriendin snapte het en legde hem tussen ons in aan de lijn.
Trouwe bondgenoot
We hieven het glas in de richting van de oude eik waar Job vijf maanden geleden was uitgestrooid. Toen al vroeg ik me af of je op een begraafplaats wijn mocht drinken. Waren daar regels voor? Mijn vriendin vond dat het mocht en daarom zaten we nu hierboven met uitzicht op de graven. De plantjes die we samen hadden gepoot op de plek van Jobs as deden het goed, constateerden we tevreden. De hond was er telkens bij geweest, ik beschouwde hem als een trouwe bondgenoot. Hij keek me even aan en zuchtte diep.
De laatste keer dat de hond Job zag, maakte hij hem aan het lachen. Het was een hete nazomerdag, Job zat met blote voeten in zijn rolstoel. De hond likte zijn zoute tenen, wat Job hilarisch vond. Er is nog een filmpje van. Nippend aan mijn plastic glas vroeg ik me af of het dier herinneringen had aan Job. Was ik maar een hond. Dan wist ik niet wat ons hier had gebracht. Ik zou mijn kop op mijn voorpoten leggen en nergens aan denken.