Huis
Sinds Job is overleden, vind ik ons huis te klein. Er is onvoldoende ruimte om afleiding te vinden. Ik mis kamers die me verrassen. Misschien een schilderij aan de muur dat ik eigenlijk nooit goed heb bekeken, of een uitzicht op een achtertuin die ik niet eerder zag.
Ons huis kan ik dromen. Elk hoekje teken ik voor je uit. Maar al die plekken zijn verbonden aan Job. Ik hoor hem lachen op de achtergrond, of mijn naam roepen. De eettafel is alleen maar díe eettafel omdat hij het goede formaat had om de rolstoel erlangs te rijden. We wonen onder een stolp vol herinneringen. Fijn, aan de ene kant, want ik wil Jobs stem niet laten ontsnappen. Over tien jaar moet die nog klinken zodra de voordeur opengaat. Tegelijkertijd snak ik naar iets anders: een museum om me te vergapen aan kunst die niet eens mooi hoeft te zijn. Of een drukke stad waar iemand me misschien de weg vraagt of waar ik vanaf een bankje mensen kan kijken. Ik wil mijn brein voeden met nieuwe indrukken, zodat het verdriet even iets opschuift.
Natuurlijk is ons huis niet te klein, sinds ons kind vertrok hebben we juist plek over. Maar het voelt alsof alle uitgangen zijn gebarricadeerd en we rondjes lopen in onszelf. Het is de buitenwereld die kromp. De lockdown drukt tegen onze deuren. “Ga wandelen”, hoor ik te pas en te onpas. Hebben we gedaan en doen we nog. Wandelen is alleen te stil, te braaf, te voorspelbaar. De enige keer dat we Job kortstondig vergaten was toen er een koe op het pad stond die boos naar ons keek. We moesten over een hek kimmen, dat was spannend.
Ik hoop dat de persconferentie een beetje perspectief biedt. Zet de ramen open, zodat ons huis weer past.
❤