Korset
Soms is het schrikken. Nietsvermoedend liep ik door een museum op 600 kilometer afstand van mijn huis. Aan een touwtje dat uit het plafond kwam, bungelden twee bewegende voetspalken. Daarnaast dansten delen van een korset.
Job had voetspalken toen hij klein was en droeg zijn hele leven een korset. Hier in de museumzaal maakten ze deel uit van een ‘installatie’. De vraag bij zo’n plotselinge confrontatie is altijd wat te doen: vluchten of blijven? Ik bleef, ook al omdat we ons in een beklemmende bunker bevonden met ontelbaar veel kamers en trappen waar ik onvermijdelijk in zou verdwalen. Maar ook omdat ik niet weg wíl rennen. Ja, mijn kind is overleden. Ja, hij was gehandicapt. Bij het zien van zoiets als zijn hulpmiddelen word ik onmiddellijk naar een vorig leven gekatapulteerd, maar dat hoeft niet altijd ontwrichtend te zijn.
Dit keer ging het goed. De vriendin die naast me stond, vroeg of ik zeker wist dat ik wilde blijven en dat hielp. Ik hoefde niets te verbloemen, kon gewoon zeggen dat wat ik zag me aan Job deed denken.
Na het museumbezoek fietsten we door Berlijn. In gedachten was ik bij Job en het harde korset waarin hij al die jaren opgesloten zat, van zijn magere heupen tot aan zijn borstbeen. Zodra hij thuiskwam uit school, vroeg hij of het uit mocht. Zijn hemdje was dan meestal doorweekt.
Ik realiseerde me dat ik lang niet aan zijn korset had gedacht. Zijn ongemakken en beperkingen sijpelen langzaam uit mijn herinnering. Onder de Duitse zon fietsten we langs een hoge bouwkraan die werd weerspiegeld in een kantoorgebouw met heel veel ramen. Het spiegelbeeld was door al die blokjes een gekneusde versie geworden, met haperende lijnen die niet op elkaar aansluiten. Zo was Job: schots en scheef. Maar als ik aan hem denk, zijn alle mankementen verdwenen en zie ik alleen nog de foutloze versie.